Gemiddelde leestijd voor dit bericht is 220 seconden

De Vereniging Leveranciers van Luchttechnische Apparaten (VLA) heeft samen met TNO een uniek meetprotocol ontwikkeld. Dit protocol geeft met behulp van optische deeltjestellers een schatting voor de jaargemiddelde fijnstofconcentratie in kantoorruimtes. Met de uitkomsten van zo’n meting is de afweging makkelijker om filters en/of luchtbehandelingsinstallaties te installeren om zo blootstelling binnen aan fijnstofdeeltjes van bijvoorbeeld dieseluitlaatgassen te reduceren.

 Op basis van één week meten geeft  deze methodiek een schatting voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5 fijn stof in binnenruimtes van kantoren. Bovendien geeft het een schatting voor gebouwkenmerken, zoals luchtdichtheid en filterkwaliteit. “Met dit protocol en de hiervoor ontwikkelde data-analyse is Nederland nu een voorloper in Europa. Fijnstof is een bekende risicofactor. Blootstelling kan leiden tot een breed spectrum aan gezondheidseffecten, waaronder luchtwegklachten en hart- en vaatziekten en is in verband gebracht met vroegtijdige sterfte”, zegt ir. Piet Jacobs, onderzoeker energie, comfort & binnenmilieu bij TNO.

 

Voor het al langer bestaande buitenluchtprotocol worden filterwegingen gemaakt gebaseerd op zogenaamde gravimetrische meetapparatuur. Die leent zich door de afmetingen en de geluidsproductie van de apparatuur echter minder goed voor brede toepassing in het binnenmilieu. De meetapparatuur bedoeld voor fijnstofmeting in de binnenlucht is daarom dan ook aanzienlijk kleiner (formaat van een halve schoenendoos) en stiller. Dit vergroot de praktische toepasbaarheid en beperkt de overlast tot een minimum.

Jacobs: “De methodiek ontwikkeld voor dit protocol, houdt rekening met fluctuaties in de buitenluchtconcentratie. Daarmee is de uitkomst meer dan een momentopname, maar een slim onderbouwde schatting voor de jaargemiddelde concentratie fijnstof, opgesteld aan de hand van één week meten met behulp van een optische deeltjesteller. Gebouwkenmerken zoals luchtdichtheid en de kwaliteit van eventueel aanwezige luchtfilters en de interne stofproductie worden meegenomen in de schattingen. De hiervoor ontwikkelde data analyse maakt het protocol uniek.”

 

Aan de hand van de uitkomsten worden kantoorgebouwen geclassificeerd in zogenoemde A-, B- of C- gebouwen. Om voor een A-classificatie in aanmerking te komen, dient het geschatte jaargemiddelde PM2.5   concentratie lager te zijn dan 10 μg m-3, in aansluiting met de in de ‘WHO Air Quality Guidelines’ aanbevolen richtlijn voor jaargemiddelde buitenluchtconcentratie. Voor een C- classificatie dient de concentratie lager te zijn dan 25 μg m-3, in aansluiting met de grenswaarde voor jaargemiddelde concentratie in de buitenlucht die vanaf 2015 in Nederland van kracht is. De B classificering zit met 15 μg m-3 hier tussenin.

 

Michel van Veen, directeur Technolab en voorzitter van de kring binnenmilieu advies van de VLA, zegt dat dankzij dit fijnstofprotocol nu flinke stappen vooruit gezet kunnen worden. “Voorheen moest het fijnstofgehalte dat in een gebouw werd gemeten, getoetst worden aan de buitenluchtnorm. Dit terwijl er van de huidige luchtbehandelingsystemen met sterk verbeterde filtertechnieken een reductie van het fijnstofgehalte in het binnenklimaat verwacht mag worden ten opzichte van de buitenlucht. De nieuwe classificatie geeft aan de hand van reële grenswaarden een duidelijk beeld aan welk gezondheidsrisico mensen worden blootgesteld, maar laat ook zien hoe het fijnstofgehalte in het binnenklimaat is, ten opzichte van de buitenlucht. Kortom, de meetopzet geeft snel inzicht of het luchtbehandelingssysteem en de filters ook daadwerkelijk zorgen voor lagere fijnstofwaarden in het binnenklimaat.
In overleg met TNO zijn we gekomen met een praktisch en goed werkbaar meetprotocol, waarbij we na een continue meting van minimaal 1 week al een representatief beeld kunnen schetsten van het fijnstofgehalte.”

 

Een ander groot voordeel is volgens Van Veen dat alle bij de VLA aangesloten bedrijven op exact dezelfde manier meten en ook met exact dezelfde apparatuur werken. “Daarom is er ook de intentie om na verloop van tijd alle meetresultaten in een databank zetten, zodat er een effectieve kennisoverdracht kan zijn en specifieke patronen van bijvoorbeeld de geografische ligging van gebouwen, soort luchtbehandelingsystemen, filtertypes, standtijd van filters, enz in de praktijk in kaart gebracht kunnen worden. Op die manier krijgen we een nog realistischer beeld van en beter inzicht in het binnenklimaat (in relatie tot fijnstof) van kantoorgebouwen. Zo blijven we continu leren en werken aan verdere verbetering/verfijning van dit voor Europa bijzondere meetprotocol.”

 

Van Veen besluit met de opmerking dat de VLA binnen afzienbare tijd ook het fijnstofprotocol wil gebruiken om schoolgebouwen te classificeren. “Daar is op het gebied van het verwijderen van fijnstof uit het binnenmilieu een wereld te winnen, zo leert een eerste inventarisatie.”

Voor meer informatie: www.fme.nl